Sekswerk kan mensenrechten niet kopen – Verfassungsblog

Intersectionele blindheid van het EHRM in MA e.a. tegen Frankrijk

In een recente uitspraak ten gronde in MA en anderen tegen Frankrijkoordeelde het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) dat de Franse wetgeving die de aankoop van seksuele handelingen strafbaar stelt, de rechten van 261 vrouwelijke en mannelijke sekswerkers van verschillende nationaliteiten niet schendt. Na een besluit over de ontvankelijkheid uit 2023 dat als een mijlpaal wordt geprezen, trekt het besluit van juli 2024 zich terug in het traditionele interpretatieve instrumentarium van het Hof van Europese consensus en (procedurele) beoordelingsmarge, dat op restrictieve wijze wordt toegepast. Hoewel een soortgelijk voorstel om een ​​criminaliseringsstrategie aan te nemen ten aanzien van degenen die seksuele diensten afnemen de afgelopen weken ook in Duitsland is besproken (zie kritisch Ole Lueg in deze blog), betoog ik dat het besluit van het EHRM niet alleen blijk geeft van blindheid tegenover de De toenemende gevoeligheid voor intersectionele gronden van discriminatie in de mensenrechtenwetgeving, maar is ook in tegenspraak met recente voorstellen over “een op mensenrechten gebaseerde benadering van sekswerk”, gepromoot door verschillende VN-organen en de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa (RvE).

De regulering van sekswerk en het Franse ‘End Demand’-model

De regulering van sekswerk blijft een van de meest controversiële en meest besproken onderwerpen, niet alleen in Europa maar ook wereldwijd. Terwijl men onderscheid kan maken tussen verschillende niveaus van regulering tussen vol legalisatie van het verkopen en kopen van seksuele handelingen en volledig criminaliseringhebben landen hierna een verscheidenheid aan modellen aangenomen decriminalisering (geen strafrechtelijke sancties voor sekswerk), abolitionisme (bordelen en andere georganiseerde activiteiten zijn illegaal), of neo-abolitionisme (criminalisering van de aankoop van seksuele handelingen) strategieën.

In april 2016 heeft Frankrijk wet nr. 2016-444 “met als doel de strijd tegen het prostitutiesysteem te versterken en prostituees te ondersteunen” na intense politieke debatten. De wet omvat een reeks maatregelen die tot doel hebben de transitie van sekswerkers uit de prostitutie en de ondersteuning van slachtoffers van mensenhandel te vergemakkelijken via specifieke staatsprogramma’s. Controversiëler is dat het een wijziging van het Franse Wetboek van Strafrecht omvat, die het ‘uitnodigen, aanvaarden of verkrijgen’ van seksuele handelingen in ruil voor een vergoeding of andere soorten voordelen bestraft met 3.750 euro. Indien deze seksuele handeling wordt aangekocht van iemand die minderjarig is of een bijzondere kwetsbaarheid heeft, zoals een ziekte, handicap of zwangerschap, bedraagt ​​de boete maximaal 45.000 euro (in 2021 opgeschroefd naar maximaal 75.000 euro). Frankrijk heeft dus een neo-abolitionistisch model aangenomen dat tot doel heeft de prostitutie terug te dringen door zich op de vraagzijde ervan te richten. Het is algemeen bekend als het ‘Noordse model’ en wordt onder meer in Noorwegen en Zweden toegepast.

Sekswerkers bij het Hof van Straatsburg

In het geval MA en anderen tegen Frankrijk261 sekswerkers beweerden dat wet nr. 2016-444 hebben hun rechten op grond van de artikelen 2, 3 en 8 van het Verdrag geschonden, in het bijzonder “dat deze maatregel de fysieke en mentale integriteit en de gezondheid ernstig in gevaar brengt van personen die, net als zijzelf, zich bezighouden met prostitutie, en dat deze maatregel radicaal inbreuk maakt op hun recht op respect voor hun privéleven en dat van hun kinderen” (paragraaf 73, alle vertalingen door de auteur).

Dit is niet de eerste zaak die sekswerkers bij het Hof van Straatsburg aanhangig hebben gemaakt. Uit eerdere uitspraken bleek dat, hoewel er geen Europese consensus bestaat over de regulering van sekswerk, gedwongen prostitutie onverenigbaar is met de mensenrechten en de waardigheid.VT tegen Frankrijk) en dwangarbeid in de zin van Art. 4 (SM tegen Kroatië) EVRM. Het EHRM oordeelde ook dat staatsautoriteiten verhandelde sekswerkers niet van hun inkomen kunnen beroven op grond van hun recht om te worden uitgesloten van slavernij en dwangarbeid, gegarandeerd in Art. 4 (Krachunova tegen Bulgarije). In tegenstelling tot die eerdere gevallen, MA en anderen tegen Frankrijk Het gaat om personen die zich vrijwillig en vrijwillig bezighouden met legale prostitutie. In gedetailleerde getuigenissen, waarvan het Hof uittreksels in de beslissing heeft opgenomen, beweerden de verzoekers dat zij als gevolg van de criminalisering van cliënten onder veel gevaarlijker omstandigheden moeten werken en vaak grotere risico’s moeten nemen bij het aantrekken van cliënten, wat hun lichamelijke gezondheid aantast (bijv. door toegenomen HIV-infecties) en geestelijke gezondheid. In de woorden van verzoeker ST: “

Een centrale kwestie in de beslissing van het EHRM uit 2023 over de ontvankelijkheid van de zaak betrof het slachtoffervereiste van de verzoekers (zie ook de analyse van Elisabeth Greif). De Vijfde Afdeling van het EHRM onder president Ravarani oordeelde in juni 2023 dat, hoewel de wet in kwestie hun gedrag niet regelt, volgens de verzoekers “het een situatie genereert waarvan zij direct de gevolgen ondervinden bij het genot van hun rechten” (paragraaf 42 volgende). Net als bij de recente klimaatveranderingszaken toont dit een verhoogde gevoeligheid aan bij de interpretatie van het slachtoffervereiste op grond van art. 34 EVRM bij het Hof.

Intersectionele blindheid

Terwijl het besluit over de ontvankelijkheid dus werd uitgeroepen tot een ‘mijlpaal’ voor de rechten van sekswerkers, hanteert het besluit uit 2024 over de merites een andere aanpak. In het bijzonder heeft het Hof besloten “gezien de bewoordingen van de klacht” en “de aard van de maatregel waarvan de gevolgen worden betwist” om de klachten van de verzoekers uitsluitend te onderzoeken op grond van art. 8 EVRM, waarbij voorbij wordt gegaan aan de zeer ernstige gevolgen van wet 2016-444 voor hun recht op leven en de vrijheid van marteling en onmenselijke behandeling, zo beweren sekswerkers. Het Hof gaat in op een gedetailleerd vergelijkend overzicht van de sekswerkwetgeving in 41 Verdragsstaten (paragrafen 68-72) en op een reeks bijdragen van derden, waaronder Zweden en Noorwegen ter ondersteuning van het Franse model, 13 NGO’s die voorstander zijn, en 30 NGO’s zijn tegen de Franse wetgeving, evenals een groep van 26 NGO’s die gedetailleerd verslag uitbrengen over de gemengde evaluaties van vergelijkbare wetgeving in Nederland, waarbij in het bijzonder de negatieve impact ervan op migrantensekswerkers wordt benadrukt (par. 94-135).

Toepassing van de evenredigheidsbeoordeling van art. 8 EVRM oordeelt het Hof dat er geen Europese consensus bestaat over deze uiterst gevoelige morele en ethische kwestie, waardoor de staatsautoriteiten een ruime beoordelingsmarge krijgen bij het reguleren van sekswerk (punten 147-150). Het Hof wijst er in het bijzonder op dat het intense Franse parlementaire debat dat tot de goedkeuring van de wet heeft geleid, aantoont dat de wetgever grote zorgvuldigheid heeft betracht bij het afwegen van de respectieve eisen, in overeenstemming met een ruime procedurele beoordelingsmarge (punten 158-160). . Het Hof trok ook de vermeende causaliteit van de negatieve gevolgen van de wet op het leven van de verzoekers in twijfel, aangezien de moeilijkheden en risico’s van het zich bezighouden met sekswerk al vóór de wet bestonden (punten 154-5). Omdat de Franse autoriteiten een eerlijk evenwicht hebben gevonden tussen de concurrerende belangen die op het spel staan ​​en de staat zijn beoordelingsmarge niet heeft overschreden, oordeelde het Hof dat er geen sprake is geweest van schending van art. 8.

Onder de kritiek op dit besluit wil ik twee punten benadrukken:

Ten eerste hanteren de rechters een selectieve toepassing van interpretatieve beginselen die zich richten op de bredere ethische kwestie in plaats van op de zaak die voor het Hof aanhangig is. Zoals Dimitrios Kagiaros en Inga Thiemann in detail hebben geanalyseerd, zou zelfs met gebruikmaking van het traditionele interpretatieve instrumentarium van het Hof een ander resultaat mogelijk zijn geweest. De Europese consensusanalyse van het Hof concentreerde zich bijvoorbeeld op de algemene regulering van sekswerk, en niet op de meer specifieke kwestie van de criminalisering van het kopen van seks, die slechts een minderheid van de staten die partij zijn bij het EVRM aanneemt.

Ten tweede wordt het besluit gekenmerkt door een aanzienlijke intersectionele blindheid ten aanzien van de realiteit van het leven van sekswerkers. Intersectionaliteit, een concept dat oorspronkelijk naar voren kwam in de Amerikaanse antidiscriminatiewetgeving (zie Crenshaw), benadrukt hoe verschillende aspecten van de identiteit van een individu – inclusief ras, geslacht, sociale klasse en seksualiteit – elkaar kunnen kruisen, waardoor unieke ervaringen van privileges of onderdrukking ontstaan. Hoewel het Hof bijvoorbeeld benadrukt dat de wet tot doel heeft minderjarigen te beschermen als potentiële slachtoffers van mensenhandel, gaat het niet in op de ernstige gevolgen voor migrantensekswerkers, een zorg die herhaaldelijk naar voren werd gebracht in de opmerkingen van derden. Meerdere onderzoeken hebben aangetoond dat migrantensekswerkers te weinig aangifte doen van geweld tegen hen, zowel door cliënten als door de politie, en dat eind-vraagwetgeving voor hen nog meer barrières opwerpt bij de toegang tot veiligheid en gerechtigheid. Deze intersectionele blindheid zet zich voort in de nadruk die het Hof legt op parlementaire debatten over het recht als bewijs van een “eerlijk evenwicht”. Sekswerkers hebben in de meeste gevallen niet dezelfde politieke en juridische capaciteit om voor hun rechten te pleiten in het parlementaire proces (zie ook Easterbrook-Smith of Pitcher), dat wil zeggen dat hun vertegenwoordiging zeer beperkt is en niet kan worden gecompenseerd door het feit dat De bezorgdheid over hun gezondheids- en veiligheidsrisico’s werd besproken en er werden (enkele) verbeteringen aangebracht (zie paragraaf 160). Het besluit is dus in lijn met recente wetenschappelijke analyses van het EHRM, waaruit blijkt dat het Hof uitzonderlijk terughoudend is in het bespreken of verwijzen naar intersectionele gronden in zijn meerderheidsadviezen (zie Theilen).

Een op mensenrechten gebaseerde benadering van sekswerk

In het hele arrest beschouwt het EHRM sekswerkers in de eerste plaats als slachtoffers van mensenhandel, in lijn met de Franse wetgeving. Dit is in tegenspraak met recente ontwikkelingen in de mensenrechtenwetgeving en -beleid die proberen een op mensenrechten gebaseerde benadering van sekswerk te construeren die gevoelig is voor de keuzevrijheid van sekswerkers en hun ervaringen, inclusief intersectionele kwetsbaarheden. In de woorden van de toenmalige Commissaris voor de Mensenrechten van de RvE, Dunja Mijatović, “moet een dergelijke aanpak de bescherming van sekswerkers tegen geweld en misbruik, hun gelijke toegang tot gezondheidszorg en andere sociale rechten, evenals hun rechten op een privéleven garanderen. en om deel te nemen aan het openbare en politieke leven.” Deze op rechten gebaseerde aanpak moet er vooral op gericht zijn ervoor te zorgen dat sekswerkers al hun rechten kunnen uitoefenen, inclusief politieke rechten. Bovendien concentreert het CoE Human Rights Comment zich op intersectionaliteit, bijvoorbeeld dat “(a) alle beleidsmaatregelen rekening moeten houden met de specifieke blootstelling van sekswerkers aan discriminatie, ook op kruisende en meervoudige gronden, zoals etnische afkomst, geslacht, geslacht, seksuele geaardheid , genderidentiteit, genderexpressie en geslachtskenmerken, migratiestatus en handicap.” Zoals eerder geanalyseerd, druist dit in tegen de intersectionele blindheid van het EHRM.

Het besluit getuigt echter van een genuanceerder begrip van de verplichtingen van de staat jegens vrijwillige sekswerkers, wat een vooruitgang betekent ten opzichte van eerdere besluiten. Zelfs nadat het Hof geen schending had vastgesteld, benadrukte het bijvoorbeeld dat “het aan de nationale autoriteiten is om de aanpak die zij hebben gevolgd voortdurend in de gaten te houden, vooral als deze gebaseerd is op een algemeen en absoluut verbod op de aankoop van seksuele handelingen. om het te kunnen nuanceren in overeenstemming met de evolutie van de samenlevingen, de Europese en internationale normen op dit gebied” (punt 167). Met name dit laatste lijkt zich in een richting te bewegen die tegengesteld is aan de huidige jurisprudentie van het EHRM.

Belangrijk is dat zowel het Mensenrechtencommentaar van de Raad van Europa van februari 2024 als de VN-richtlijnen voor de mensenrechten van sekswerkers van maart 2024 het criminaliseren van de aankoop van seks verwerpen. De criminalisering van sekswerkers, hun klanten of derden belemmert in hun perspectief het recht op gezondheid, stelt sekswerkers bloot aan geweld en heeft ernstige, elkaar kruisende gevolgen voor de meest kwetsbaren, zoals migrantensekswerkers. Zij stellen dat decriminalisering niet gelijk staat aan het verlagen van de normen op het gebied van mensenhandel. In plaats daarvan moeten wetten die uitbuiting, mensenhandel of geweld tegen sekswerkers strafbaar stellen, worden versterkt (zie ook het debat over België voor een mogelijk model van volledige legalisatie in Europa). Dit voorstel voor een op mensenrechten gebaseerde benadering van sekswerk staat dus in schril contrast met het besluit in 2011 MA en anderen tegen Frankrijk.

You May Also Like

More From Author